Hoofdstuk 11
Een van Malcolms honden kwam
met grote sprongen over het gras op hem toe gerend, een paar
seconden later gevolgd
door de andere. Malcolm stak een hand uit zijn deken en liefkoosde
ze, maar eerder verstrooid dan om ze te verwelkomen. Achter ze aan
kwam Arthur Bellbrook met een gezicht vol consternatie en
bezorgdheid, dat aanzienlijk opklaarde toen zijn oog op
Malcolm viel. In zijn bemodderde broek en oude tweedjasje kwam
hij op een holletje op zijn oude legerschoenen aangewaggeld en
stond even later totaal buiten adem naast Malcolm.
'Mijnheer! U leeft! Ik ging vanochtend naar Twyford om wat onkruidverdelger te halen, en toen ik terugkwam vertelden ze in het dorp...'
'Schromelijk overdreven,' knikte Malcolm.
Arthur Bellbrook wendde zich puffend tot mij. 'Ze zeiden dat u allebei dood was. Langs de weg kon ik er niet doorkomen... ik ben door het veld moeten gaan. Kijk het huis eens!'
Ik legde uit dat we in Londen waren geweest en vroeg hem hoe laat hij de vorige dag naar huis was gegaan.
'Vier uur, net als altijd.
Laten we zeggen kwart voor vier.
Zo iets.' Hij begon weer wat op adem te komen, met grote ogen
van ongeloof terwijl hij naar de ravage staarde.
Dichter bij halfvier, schatte ik voor mezelf, indien hij zelf al toegaf dat hij vroeger weg was gegaan.
'Bent u overdag ook in het huis geweest?' vroeg ik.
Hij wendde zijn blik van de ruïnes naar mij en zijn stem klonk verongelijkt, 'Nee, allicht niet. U weet dat dat onmogelijk was. U hebt sinds uw terugkomst het huis als een vesting afgesloten en ik had geen sleutel. Hoe had ik aan een sleutel moeten komen?'
Sussend zei ik: 'Het gaat er alleen maar om dat we bang zijn... dat er iemand binnen is geweest, dat moet haast wel.'
'Ik niet.' Hij trok een tikje bij. 'Ik heb de hele dag in de moestuin gewerkt, aardappelen gerooid en zo. Ik had de twee honden bij me, vastgebonden aan hun riemen. Als iemand geprobeerd had in het huis te komen, dan hadden ze zeker geblaft, maar niks hoor.'
Malcolm zei: 'Arthur, zou je de honden nog een dag of twee bij je kunnen houden?'
'Ja, ik...' Hij keek hulpeloos naar de hoop puin die over het terras en tot op het gazon lag uitgespreid, 'Wat moet ik aan de tuin doen?'
'Gewoon... doorgaan,' zei
Malcolm. 'Hou de boel bij.' Het kwam hem niet ongerijmd voor
de omgeving keurig netjes te
houden, hoewel ik meende dat als men de natuur haar gang liet
gaan, zij misschien de scherpe kantjes van de gerafelde
randen onder hoog opschietend gras en afgevallen bladeren zou
verdoezelen.
De inspecteur zag Arthur Bellbrook staan en kwam naar hem toe om hem dezelfde vragen te stellen als ik al gedaan had, Weer leek het of ze elkaar goed kenden, ongetwijfeld van het onderzoek naar Moira's dood, en ook al was er zo te zien geen sprake van vriendschap, dan toch duidelijk wel van wederzijds respect.
De verslaggevers kwamen, nadat ze de nectar uit Gervase hadden gezogen, op Malcolm, de tuinman en de inspecteur af. Ik trok mij terug en probeerde een praatje met Ferdinand aan te knopen.
Hij gedroeg zich nors en antwoordde met schouderophalens en korte woordjes.
'Ik veronderstel,' zei ik
verbitterd, 'dat je liever had gezien dat ik in flarden en
bloederige stukken onder al die troep had
gelegen.'
Hij keek naar de tonnen neergestorte steen. 'Dat niet direct,' zei hij koel.
'Dat is al heel wat.'
'je kunt niet van ons verwachten dat we staan te jubelen vanwege het witte voetje dat jij bij Malcolm hebt.'
'je hebt drie jaar de kans gehad, toen hij niet met me wilde praten,' wees ik hem terecht. 'Waarom heb je die voorbij laten gaan? Waarom heb je zelf niet een wit voetje proberen te halen?'
'We kwamen niet om Moira heen.'
Ik moest half glimlachen. 'Ik evenmin.'
'We hebben het over nu,' zei hij. Hij leek sprekend op Malcolm, tot aan zijn halsstarrige ogen toe.
'Wat wil je dan dat ik doe, weglopen en hem laten vermoorden?'
'Weglopen...?'
'Daarom wil hij me bij zich hebben, om te zorgen dat hem niets overkomt. Hij heeft gevraagd of ik zijn lijfwacht wilde zijn en dat heb ik aangenomen.'
Ferdinand staarde mij aan. 'Alicia zei...'
'Alicia is gek,' viel ik hem
fel in de rede. 'En jij ook. Bekijk jezelf eens. Hebzucht,
jaloezie, haat - voor dat alles heb je je
opengesteld. Ik probeer jullie geen beentje te lichten bij
Malcolm, dat heb ik nooit geprobeerd. Tracht dat nu eens te
geloven, broerlief, dan bespaar je jezelf een heleboel
kopzorg.'
Ik keerde hem vertwijfeld de rug toe. Ze waren allemaal zo verrekt onlogisch, vond ik. Ze hadden me bijna gesmeekt mijn invloed bij Malcolm aan te wenden om hem te laten ophouden zijn geld over de balk te smijten en hen uit de geldnood te helpen, en tegelijkertijd geloofden ze dat ik hen ten eigen bate opzij zou schuiven. Maar tenslotte hadden de meeste mensen er nooit veel moeite mee zich aan twee tegenstrijdige ideeën tegelijk vast te klampen, zoals destijds, in het verleden van de rensport, een zekere briljante trainer eens zowel door officials, pers als publiek als 'uiterst onbetrouwbaar' was gebrandmerkt, terwijl ze een zekere bekende jockey als 'uiterst eerlijk' hadden uitverkoren, waarbij men ongelooflijk genoeg gemakshalve over het hoofd had gezien dat het dezelfde vertrouwde jockey was die vrijwel zijn Hele carrière de paarden van de briljante trainer had bereden. Ik had eens een spotprent gezien waarin het precies werd samengevat: 'Diepgeworteld geloof laat zich door geen feiten van de wijs brengen.'
Ik wilde wel dat ik niet zo fel tegen Ferdinand was uitgevallen. Mijn idee om de zaak van binnenuit te onderzoeken zou geen overweldigend succes worden indien ik mijn eigen gevoelens zo gemakkelijk de vrije loop liet. Ik mocht dan de familie onbillijk en zij mij een stiekemerd vinden - oké, zei ik tot mezelf, aanvaard dat en vergeet het verder. Mijn hele leven al namen ze me van alles kwalijk en het werd hoog tijd dat ik er immuun voor werd.
Makkelijker gezegd dan gedaan natuurlijk.
Inspecteur Yale had genoeg van de verslaggevers. De familie had zich intussen in twee grotere groepen verdeeld, die van Vivien en die van Alicia, met Joyce en ik tussen die beide rondhangend, tot geen van twee behorend. De inspecteur ging van groep naar groep om te vragen of iedereen zich naar het politiebureau wilde begeven. 'Nu u hier toch allemaal bent,' zet hij, 'kunnen we net zo goed meteen uw verklaringen opnemen, zodat u later niet meer lastig gevallen hoeft te worden.'
'Verklaringen?' vroeg Gervase fronsend.
'Waar u zich gisteren en de afgelopen nacht bevond, mijnheer.'
'Goeie god,' zei Gervase. 'U denkt toch niet dat een van ons dit gedaan heeft, is het wel?'
'Daar moeten we zien achter te komen.'
'Dat is belachelijk.'
Geen van de anderen zei iets, zelfs Joyce niet.
De inspecteur overlegde met
een geüniformeerde collega die druk bezig was zijn mannen om
het hele huis te posteren,
zodat de nog steeds aangroeiende menigte kijklustigen niet te
dichtbij kon komen. De mare moest zijn rondgegaan, dacht ik.
De gratis peepshow trok publiek uit de omringende dorpen,
vermoedelijk zelfs tot aan Twyford toe.
Het grootste deel van de familie, waaronder Malcolm, Joyce en ikzelf, propte zich in de drie politieauto's die op de oprijlaan aan de voorzijde stonden, terwijl Gervase, Ferdinand en Serena zich te voet naar de achterkant begaven, waar de auto's stonden waarmee ze gekomen waren.
'Ik zou er Alicia niets te
goed voor achten,' zei Joyce duister tegen de inspecteur toen we
langs hen reden naar het hek,
'om dat gebroed van haar te hebben ingefluisterd dat
ze Quantum moesten opblazen.'
'Hebt u enige gronden voor die bewering, mevrouw Pembroke?'
'Bewering? Het is gewoon mijn mening. Het is een kreng.'
Yale's schouders op de voorbank gingen met een zucht op en neer.
Buiten het hek zat de weg
nog steeds verstopt met auto's en stroomden nog steeds mensen
te voet toe. De chauffeur
van Yale stopte naast de auto van Joyce, die ze in haar
haast midden op de weg had laten staan, en hielp haar de weg
vrij
te maken om te kunnen draaien. Met haar in ons kielzog kwamen
we vervolgens bij de huurauto waarmee Malcolm en ik gekomen
waren, maar daar die aan drie kanten hopeloos stond ingeklemd
tussen andere afgesloten voertuigen, lieten we hem daar staan
en reden verder met de politiewagen.
In zijn grote, moderne
politiebureau met een inlichtingenbalie van kogelbestendig glas
bracht de inspecteur ons door
oproerbestendige deuren naar zijn kantoor en gaf een vrouwelijke
agent opdracht om Joyce mee te nemen voor een kop
thee, Joyce ging protesterend mee en Yale liet ons met wederom een
zucht plaatsnemen in zijn kaal ogende, op zijn
Scandinavisch ingerichte werkruimte.
Hij nam ons peinzend
vanachter zijn bureau op. Hij keek naar zijn nagels. Hij
schraapte zijn keel. Ten slotte zei hij tot
Malcolm: 'Goed. U hoeft het niet te zeggen. Ik geloof niet
dat u uw eigen huis zou opblazen, alleen maar om mij te doen
geloven dat iemand u probeert te vermoorden.'
Er volgde een lange stilte.
'In dit licht gezien,' zei hij, daar we geen van beiden iets zeiden, 'moeten we de aanslag in de garage serieuzer opvatten.'
Hij had het moeilijk, dacht ik. Hij streek met vinger en duim langs zijn grote zwarte snor en wachtte op ons commentaar, dat nog steeds niet kwam.
Wederom schraapte hij zijn
keel. 'We zullen onze inspanningen om de moordenaar van mevrouw
Moira Pembroke te
vinden verdubbelen.'
Malcolm kwam eindelijk in beweging, haalde zijn sigarenkoker te voorschijn, stak een sigaar in zijn mond en klopte op zijn zakken op zoek naar lucifers. Er stond een plastic bordje op het bureau van Yale met niet roken erop. Malcolm liet zijn blik er heel even op rusten, streek de lucifer aan en zoog de vlam in de tabak.
Yale besloot niet te protesteren en pakte een asbak uit de onderste la van zijn bureau.
'Ik zou al twee keer dood zijn geweest,' zei Malcolm, 'als Ian er niet geweest was.'
Hij vertelde Yale over de auto die in Newmarket recht op ons af was gestormd.
'Waarom hebt u dat niet aangegeven?' vroeg Yale fronsend.
'Waarom dacht u?'
Yale liefkoosde zijn snor en gaf geen antwoord.
Malcolm knikte. 'Ik had er genoeg van niet geloofd te worden.'
'En... eh... de afgelopen nacht?' vroeg Yale.
Malcolm vertelde hem over ons dagje in Cheltenham en over de binnendeuren van Quantum, 'Ik wilde in mijn eigen bed slapen. Ik was doodop. Ian wilde het absoluut niet hebben en is met me naar Londen gereden.'
Yale keek mij strak aan, 'Had u een voorgevoel?'
'Nee, dat geloof ik niet.' Ik had geen huivering gevoeld, zoals in mijn flat. Misschien dat het voorgevoel in de flat vanwege het huis was geweest. 'Ik was gewoon... bang,' zei ik.
Malcolm keek mij belangstellend aan.
Yale vroeg: 'Waarvoor?'
'Niet voor bommen,' zei ik. 'Daar heb ik geen moment aan gedacht. Ik was bang dat er iemand in het huis was. Ik zou er geen oog hebben dichtgedaan, dat was het.' Ik zweeg een moment. 'Ik heb gezien hoe die auto in Newmarket op mijn vader toe reed - per slot van rekening werd ik aan mijn been geraakt - en ik geloofde hem natuurlijk toen hij vertelde dat hij was overvallen en in de garage bijna vergast. Ik wist dat hij Moira niet zou hebben vermoord of door iemand anders zou laten vermoorden. Ik geloof beslist dat hij in levensgevaar verkeert. Tot begin deze week hebben we rondgekeken en niemand laten weten waar men ons kon vinden.'
'Mijn schuld,' zei Malcolm somber. 'Ik wilde met alle geweld terug. Ian was erop tegen.'
'Toen ik zag dat er iemand aan de deuren had gezeten,' zei ik, 'werd het tijd te vertrekken.'
Yale dacht hier zonder commentaar te geven een poosje over na en zei toen: 'Toen u in het huis rondkeek, hebt u toen iets ongewoons gezien, afgezien van de deuren?'
'Nee, niets.'
'Niets dat zich er bevond en er niet hoorde te zijn? Of iets dat ontbrak en er diende te zijn?'
Ik dacht terug aan mijn met ingehouden adem en bonzend hart ondernomen speurtocht. Degene die iets aan de stand van de deuren had veranderd, moest in elk geval in het kantoor en de zitkamer hebben gekeken. Ik had niet op de andere deuren gelet, behalve dan dat ik die van de keuken naar de hal had dichtgedaan. Voor zover ik wist kon iemand in alle kamers van het huis gekeken hebben.
'Nee,' zei ik ten slotte. 'Niets leek van zijn plaats te zijn gehaald.'
Yale zuchtte opnieuw. Hij zuchtte heel wat af, leek het mij. 'Als u later nog iets te binnen schiet, laat u het mij dan weten.'
'Ja, dat zal ik doen.'
'De tijd waar het om gaat,' zei hij, 'is tussen ongeveer kwart voor vier 's middags, toen de tuinman naar huis ging en de honden meenam, en halfelf 's avonds, toen u uit Cheltenham terugkwam.' Hij tuitte zijn lippen, 'Als u niet buitenshuis was gaan dineren, hoe laat zou u dan thuis zijn geweest?'
'Het was onze bedoeling buitenshuis te dineren,' zei Malcolm. 'Daarom nam Arthur de honden mee.'
'Ja, maar als...'
'Een uur of halfzeven,' zei ik. 'Als we na de laatste race regelrecht naar huis waren gegaan.'
'We hebben na de laatste race nog wat gedronken op de renbaan,' zei Malcolm. 'Ik een scotch en Ian een of ander soort bruisend roestwater.' Hij tikte de as van zijn sigaar. Hij genoot ervan dat Yale hem eindelijk geloofde en leek zich steeds meer ontspannen te voelen.
'Ian denkt dat ik die dag
waarschijnlijk vlak achter de keukendeur ben neergeslagen,' zei
hij, 'en toen vandaar helemaal
naar de garage ben gedragen in plaats van gesleept, en dat
het iemand geweest is die de honden kenden, aangezien ze
niet
geblaft hebben. Ze sprongen bij de keukendeur op en neer, dat
herinner ik mij nu, zoals ze altijd doen wanneer er een bekende
aankomt. Maar ze doen dat evengoed als het tijd voor ze is om
uitgelaten te worden en ik schonk er geen aandacht
aan.' Hij inhaleerde een wolk rook en liet die in de tot
dan toe schone atmosfeer van de inspecteur ontsnappen. 'O ja,
en wat de vingerafdrukken betreft...' Hij herhaalde wat ik
over de brandweergreep gezegd had.
Yale keek mij onbewogen aan
en streek langs zijn snor.
Hij was moeilijk te doorgronden, meende ik, voornamelijk omdat
hij niet doorgrond wilde worden. Ik veronderstelde dat alle
politiemensen een barrière om zich heen opwierpen en net als
dokters en advocaten niet klakkeloos geloofden wat hun verteld
werd, wat voor iemand die de waarheid sprak iets kon zijn om
hels van te worden.
Hij moest een jaar of veertig of misschien vijfenveertig zijn, schatte ik, en hij moest wel deskundig zijn, anders had hij nooit die rang bereikt. Hij zag eruit of hij doorlopend te weinig beweging nam en te veel sandwiches at en hij wekte niet de indruk te zwelgen in zijn eigen macht. Misschien dat hij, nu hij zijn al te voorbarige achterdocht jegens Malcolm had laten varen, in staat zou zijn deze zaak op te lossen, hoewel ik gehoord had dat het overgrote deel van de misdadigers door verlinking in de gevangenis zat en niet door naarstig speurwerk. Ik hoopte van harte dat hij zou slagen. Ik wilde wel dat hij er eigener beweging toe kon komen ons te vertellen wat hij dacht, maar ik veronderstelde dat hij geleerd had dat niet te doen. Hij hield op dat moment zijn mening in elk geval voor zich en ik de mijne, en misschien was dat jammer.
Een vrouwelijke agent kwam binnen en zei met een wanhopig gezicht dat ze niet wist waar ze de familie Pembroke moest laten.
Yale dacht heel even na en beval haar hen allemaal in zijn kantoor te laten, Malcolm zei: 'O, god,' en trok aan zijn sigaar, en even later kwam het hele stel binnen.
Ik stond op en Alicia plofte onmiddellijk op mijn stoel neer. Vivien en Joyce stonden allebei boos naar Malcolm te kijken, die nog steeds zat, en verwachtten kennelijk dat hij opstond, wat hij niet deed. Wie van hen kon hij ook zijn stoel aanbieden, dacht ik inwendig lachend, zonder een veldslag tussen de beide ex-vrouwen te veroorzaken?
Met een uitgestreken gezicht
vroeg Yale de agente om nog twee stoelen te halen en ik kon
zelfs niet zeggen of hij geamuseerd was of alleen maar praktisch.
Toen Vivien en Joyce naar behoren gezeteld waren, keek hij om
zich heen en telde
ons allemaal: dertien.
'Wie ontbreken er?' vroeg hij.
Hij kreeg verschillende antwoorden. 'Mijn vrouw, Debs', 'Thomas, mijn man', 'Ursula natuurlijk'.
'Uitstekend. Nu dan, indien een van u iets weet of vermoedt betreffende de explosie in huize Quantum, dan wil ik dat graag horen.'
'Terroristen,' zei Vivien vaag.
Iedereen negeerde haar en niemand anders opperde een mogelijkheid.
'Nu u hier bent,' zei Yale,
'wil ik u allen verzoeken bepaalde vragen te beantwoorden. Ik zal
uw antwoorden door mijn
mensen laten opschrijven en daarna kunt u natuurlijk vertrekken. De
vragen zijn: wat hebt u gisteren tussen drie uur
's middags en middernacht gedaan, wat hebt u dinsdag een week
geleden tussen dezelfde twee tijdstippen gedaan en wat
hebt u vandaag, vrijdag, twee weken geleden, eveneens tussen drie
uur 's middags en middernacht gedaan.'
Edwin zei kwaad: 'De meeste
van die vragen hebben we al voor die ellendige man, West,
beantwoord. Ik voel er weinig
voor dat allemaal nog eens te herhalen.'
Diverse andere hoofden knikten.
Yale trok een niet begrijpend gezicht. 'Wie is West?'
'Een detective,' zei Berenice. 'Ik heb hem onverrichter zake weggestuurd, dat kan ik u wel vertellen.'
'Hij bleef maar aandringen,' zei Helen, met een onbehaaglijk gezicht bij de herinnering, 'Ik heb hem gezegd dat ik het mij met geen mogelijkheid kon herinneren, maar hij bleef maar doorgaan met wroeten.'
'Afschuwelijk mannetje,' zei Serena.
'Hij zei dat ik onwettig
was,' klaagde Gervase verbitterd.
'Dat had hij van Joyce.'
De mond van Yale zakte open en dicht en hij haalde diep adem. 'Wie is West?' herhaalde hij luider.
'Een vent die voor mij
werkt,' zei Malcolm. 'Een privé-detective. Ik heb hem aangenomen om
uit te zoeken wie me
probeert te vermoorden, want ik ging ervan uit dat de
politie toch geen stap vooruitkwam.'
Het gezicht van Yale bleef
min of meer onbewogen, 'Beantwoordt u niettemin de vragen
nogmaals,' zei hij. 'En laat
diegenen van u van wie de man of vrouw hier niet aanwezig is,
alstublieft zo goed ze kunnen voor hen antwoorden.' Hij keek
alle gezichten langs en ik zou gezworen hebben dat ze voor hem
evenzovele vraagtekens vormden. Ik keek ook, om te zien wat
hij gezien had, en ik zag de gezichten van gewone mensen, niet
van moordenaars. Gewone mensen met problemen en frustraties, met
grillen en grieven. Mensen die bang en verontrust waren door
de explosie in het huis waarin de meesten van hen gewoond
hadden en dat allen kenden van veelvuldige bezoeken. Het was
onmogelijk dat een van hen een moordenaar was, dacht ik. Het
moest per slot van rekening toch iemand van buiten zijn
geweest.
Deze conclusie gaf mij een
ontzaglijk gevoel van opluchting, tot ik mij realiseerde dat ik
ieder excuus aangreep om geen moordenaar in eigen kring te
hoeven zoeken. En toch moesten we er een vinden, wilde Malcolm
in leven blijven.
Het dilemma bleef bestaan,
'Dat is dan voorlopig
alles,' zei Yale, terwijl hij opstond.
'Mijn mensen zullen uw verklaringen in de
verhoorkamers opnemen. En mijnheer Pembroke senior, wilt u nog
even hier blijven? En mijnheer Ian Pembroke ook? Er
moeten voorzieningen voor het huis getroffen worden.'
De familie liet mij met
tegenzin achter. 'Het is mijn taak om voor die dingen te
zorgen en niet die van Ian. Ik ben de oudste.' Dat was Donald,
'U hebt iemand met kennis van zaken nodig.' Dat was Gervase, bars.
'Het huis is niet van Ian.'
Het kregelige commentaar van Edwin.
Yale slaagde er echter in
hen allen de deur uit te werken, en meteen toen de deur achter
hen dichtviel zei ik: Terwijl
ze allemaal in de verhoorkamers zijn, breng ik mijn vader hier
vandaan.'
'Het huis...' begon Malcolm.
'Ik zal later voor het huis zorgen. We gaan hier nu weg, terstond. Als inspecteur Yale ons een politiewagen ter beschikking zou willen stellen, zou dat mooi zijn, anders nemen we wel de bus of een taxi.'
'U kunt een politiewagen krijgen, als het niet te ver is,' zei Yale.
'Prachtig. Laat u dan... eh... mijn vader naar het station brengen. Ik blijf hier.'
'Goed.'
Tegen Malcolm zei ik: 'Ga naar Londen, Ga naar het hotel waar we de afgelopen nacht geweest zijn. Gebruik dezelfde naam. Bel niemand op. Laat in godsnaam niemand weten waar je bent'
'Je bent wel verdomd arrogant.'
'Ja. Luister ditmaal naar me.'
Malcolm wierp me een sombere blik toe en keek toen de inspecteur aan. 'Ian weet waar ik ben. Als hij het u niet wil vertellen, dan doet hij het niet. Gervase probeerde eens de een of andere inlichting uit hem los te krijgen, maar het lukte hem niet. Hij heeft nog steeds de littekens van de brandplekken...' Hij wendde zich tot mij. 'Niet waar?'
'Malcolm!' protesteerde ik.
Malcolm zei tot Yale: 'Ik heb Gervase een aframmeling gegeven die hij nooit zal vergeten.'
'En die hij mij nooit heeft vergeven,' zei ik.
'Jou vergeven? Waarvoor? Jij hebt het me niet verklikt.
Dat deed Serena. Ze was zo jong, dat ze eigenlijk niet begreep wat ze gezien had, Gervase kon een echte beul zijn.'
'Schiet nu maar op,' zei ik, 'we verdoen onze tijd.'
Inspecteur Yale liep met ons mee naar buiten en gaf een chauffeur opdracht Malcolm weg te brengen.
'Ik kom met de wagen, zodra
ik hem kan verrijden,' zei ik.
'Ga niet winkelen, ik koop later wel een paar dingen voor ons.
Wees alsjeblieft verstandig.'
'Dat beloof ik je,' zei hij, maar beloften waren bij Malcolm niet noodzakelijkerwijs bindend. Hij liep met de chauffeur naar buiten en ik stond hem op de stoep van het politiebureau na te kijken om mij ervan te overtuigen dat niemand van de familie hem had gezien of kon volgen.
Yale zei niets, maar
gebaarde me terug naar zijn kantoor.
Daar gaf hij me een lijstje van bonafide aannemers en liet
hij me van zijn telefoon gebruikmaken. Ik koos lukraak een
van de firma's uit en vertelde wat de bedoeling was, en Yale
nam de hoorn over en benadrukte dat ze alleen maar voor de
allernoodzakelijkste afdichting dienden te zorgen en niets
van het puin mochten wegruimen tot de politie daarvoor
toestemming had gegeven.
'Wanneer de chauffeur terugkomt van het station,' zei hij tegen mij terwijl hij neerlegde, 'kunnen we hem wel zo lang missen om u terug te brengen naar uw auto.'
'Dank u.'
'Besef wel, ik vertrouw op u om de communicatie tussen uw vader en mij te onderhouden.'
'Ik zal iedere ochtend hierheen bellen, als u dat wilt.'
'Ik zou veel liever weten waar hij is.'
Ik schudde mijn hoofd, 'Hoe minder mensen dat weten, hoe veiliger.'
Hij kon mij niet direct beschuldigen van het nemen van onredelijke voorzorgen, en daarom liet hij het er maar bij en vroeg: 'Waar heeft uw halfbroer u destijds mee gebrand?'
'Een sigaret. Niets bijzonders.'
'En om wat voor inlichting ging het?'
'Waar ik mijn nieuwe cricketbat verstopt had,' antwoordde ik - maar het ging niet om een cricketbat, het ging om onwettige geboorte, wat ik destijds niet wist maar sindsdien had leren begrijpen.
'Hoe oud was u toen allebei?'
'Ik was elf. Gervase moet dertien geweest zijn.'
'Waarom gaf u hem dat bat niet?' vroeg Yale.
'Het was niet zo dat ik hem het bat niet wilde geven. Ik wilde hem de voldoening niet geven. Maakt dit deel uit van uw onderzoek?'
'Alles maakt daar deel van uit,' zei hij laconiek.
De huurauto kon verreden worden toen ik er terugkwam en omdat hij met zijn neus in de richting van Quantum stond, reed ik door daarheen. Er waren nog steeds ontstellende aantallen mensen op de been en eerst toen de agenten die bij de nu solidere afzetting stonden per radio contact hadden opgenomen met inspecteur Yale mocht ik doorrijden.
'Het spijt me, mijnheer,' zei een van hen toen hij me uiteindelijk doorliet, 'orders van de inspecteur.'
Ik knikte en reed verder, en ik parkeerde voor het huis naast twee politiewagens die waarschijnlijk waren teruggekeerd van het terugbrengen van de vele familieleden naar hun respectieve auto's.
Ik was al gewend geraakt aan
de aanblik van het huis; het zag er nog steeds even
afschuwelijk uit, maar het herbergde
geen schokken meer. Een andere politieagent kwam met grote stappen
op mij af toen ik uitstapte en vroeg wat ik wenste.
Door de ramen van de benedenverdieping kijken, zei ik.
Hij vroeg het per radio na. De inspecteur antwoordde dat ik door de ramen mocht kijken zolang de agent maar aan mijn zijde bleef en zolang ik alles doorgaf wat mij vreemd voorkwam. Daar stemde ik grif mee in. Met de agent naast mij liep ik naar de plek waar nog steeds de hal te onderscheiden was, langs de zware voordeur, die met kozijn en al naar buiten was geklapt toen het metselwerk aan weerszijden het had begeven.
Quantum in me fuit lag met de tekst omlaag op het grind. Ik heb mijn uiterste best gedaan. Iemands uiterste best, dacht ik, dankbaar dat ik nog leefde, was toch niet genoeg geweest.
'Gaat u niet naar binnen, mijnheer,' zei de jonge agent waarschuwend. 'Er kan nog meer puin naar beneden komen.'
Ik deed geen poging naar binnen te gaan. De hal lag vol plafonds en vloeren en muren van de bovenverdieping, hoewel je over de top van de puinhoop heen daglicht kon zien, het daglicht uit de achtertuin. Ergens in die hoop bevonden zich alle kleren van Malcolm, met uitzondering van die welke hij had aangehad naar Cheltenham, al zijn cameljassen en met de hand vervaardigde schoenen, alle goud-met-zilveren borstels die hij op zijn vlucht naar Cambridge had ingepakt en ook, ergens, het schilderij van Moira.
Versplinterde brokstukken van meubels staken als de armen van een drenkeling uit de ruïnes omhoog en onherkenbare flarden stoffig textiel flapperden troosteloos toen een windvlaag ze greep. Ergens daartussenin lag ook alles wat ik had meegenomen uit mijn flat, afgezien slechts van mijn race-uitrusting - zadel, valhelm en weekendtas - die nog steeds samen met Malcolms aktentas in de kofferruimte van mijn auto lag, Alles kon vervangen worden, veronderstelde ik, en ik was ongelooflijk blij dat ik er niet aan gedacht had de ingelijste foto van Coochie en de jongens mee te nemen.
Langs de hele voorkant van het huis lag glas van de gebroken vensterruiten. Met de agent achter mij aan knerpte ik erdoorheen naar het kantoor, waarbij ik langs de restanten van de gelijkvloers gelegen kofferkast kwam, waarin een half ingestorte muur had afgerekend met de leidingen en meters.
De kantoormuren zelf waren, evenals die van de keuken, intact gebleven, maar de deur van het kantoor, die ik zo zorgvuldig op een kier had gezet, stond wijd open en ook daaruit kwam een gletsjer van stenen en kalk gestroomd. De schokgolf die door het vertrek moest zijn geraasd om zich door de ramen een weg naar buiten te banen, had ieder los velletje papier opgelicht en op de vloer doen dwarrelen. De meeste foto's en ontelbare kleine voorwerpen lagen daar ook, waaronder, zag ik, de pot met pennen en het eindje ijzerdraad. Afgezien van de geslepen glasruit van een prachtige antieke boekenkast die langs een van de wanden stond, leken de belangrijkste dingen nog wel te herstellen, hoewel het een probleem op zich zou worden om al het stof te verwijderen.
Ik stond lange tijd door de open gaten van de kantoorramen te staren, maar moest op het laatst mijn nederlaag erkennen. Er was zoveel van plaats veranderd, dat ik onmogelijk nog iets vreemds en onverklaarbaars kon ontdekken. Ik had de avond tevoren, toen ik Malcolms aktentas had gehaald en met wijd open ogen van angst juist attent was geweest op dat soort dingen, niets opmerkelijks gezien.
Hoofdschuddend liep ik het
hele huis door, langs de nog steeds stevig vergrendeld
zittende tuindeur die het einde van
de binnengang vormde. De klap had hem niet verschoven, maar
zich op dichterbij gelegen doelen gestort. Erachter lag de
lange, met klimop bedekte noordelijke muur van de
oude speelkamer en ik liep erheen en sloeg de hoek om naar
de
achtertuin.
De politie had paaltjes in
het gazon geslagen en daar touwen aan bevestigd, waar niemand
voorbij mocht. Achter het
touw stond het nog steeds vol mensen die met grote
ogen stonden te wijzen en te praten, terwijl er nog aldoor
nieuwe
aankwamen om te kijken en andere zich verwijderden om door het
veld terug te lopen. Tussen hen in hield Arthur Bellbrook met de
honden aan zijn zijde te midden van een halve kring van
eerbiedig luisterende mensen hof. De verslaggevers en
persfotografen schenen verdwenen te zijn, maar
andere fototoestellen klikten nog steeds aan één stuk door. Er
heerste een zekere ordelijke terughoudendheid, wat mij als
iets ongerijmds voorkwam.
Ik keerde de kijkers de rug toe en keek door het raam van de speelkamer, die ik, net als het kantoor, vanuit de tegenovergestelde hoek zag als de avond tevoren. Afgezien van de kofferkast en mijn slaapkamer, was het het enige vertrek in het huis dat Moira ongemoeid had gelaten en het zag er nog steeds uit als wat het al veertig jaar was, het privé-domein van kinderen.
De oude, gehavende
leunstoelen stonden er nog en de grote tafel die met een weinig
fantasie beurtelings fort, boot,
ruimtevaartuig en kerker was geweest. Op de lange
planken onder de noordelijke wand stonden nog steeds
generaties
spoortreintjes, bouwdozen, bordspelletjes en speelgoeddieren. Tegen een wand stonden nog de glimmend nieuwe fietsjes van Robin en Peter, die de week voor het ongeluk hun lust en hun leven waren geweest. Er hingen posters van popgroepen tegen de wanden en er stond een boekenkast die uitpuilde van de verfoeilijke smaken op leesgebied.
De explosie aan de andere
kant van de dikke draagmuur had in de speelkamer minder schade
aangericht dan ik elders
was tegengekomen — alleen de gebroken ruiten en het
overal aanwezige stof, dat vanuit de gang naar binnen was
geblazen,
wezen erop dat er iets gebeurd was. Een paar teddyberen waren van
de planken getuimeld, maar de fietsen stonden nog
overeind.
Iets dat zich er bevond en
er niet hoorde te zijn, of iets dat ontbrak en er diende te
zijn, had Yale gezegd. Ik had de
avond tevoren niets van dien aard gezien en ik kon nog steeds
niets ontdekken.
Met een teleurgesteld schouderophalen liep ik om de uitpuilende ingewanden van het huis heen en keek aan de andere kant door de ramen van de eetkamer. Net als de speelkamer was de eetkamer betrekkelijk onbeschadigd gebleven, hoewel de explosie hier recht uit de ha! naar binnen was geblazen, de inmiddels vertrouwde tong van puin had achtergelaten en alles met een dikke laag grijze stof bedekt had. Nadien zou ik explosies altijd in verband brengen met stof.
De lange tafel met de stijf
eromheen staande stoelen met hoge rug was niet verschoven. Een
paar wandborden waren
op de grond gevallen en gebroken. Op het buffet stond
niets, maar dat was altijd al zo geweest. Malcolm had verteld
dat de
eetkamer nauwelijks meer gebruikt was sinds Moira en hij tegen
elkaar waren beginnen te schreeuwen.
Ik vervolgde mijn weg langs de keuken en liep, tot agitatie van de agent, door de deur naar binnen. Ik vertelde hem dat ik daar al eerder was geweest om de grenen stoel te pakken, die iemand sindsdien had teruggebracht, en hij ontspande een heel klein beetje.
'Die deur,' zei ik, terwijl ik naar een hoek wees, 'geeft toegang tot de kelders. Weet u ook of daar al iemand geweest is?'
Hij dacht het niet. Hij was vrijwel zeker van niet. Hij had niemand over een kelder horen praten.
De twee ondergrondse ruimten lagen onder de keuken en de eetkamer, en zonder elektrisch licht had ik niet veel zin erin te gaan. Maar van de andere kant... welk excuus had ik om niet te gaan?
Malcolm bewaarde daar een partijtje rode bordeaux in rekken, in elk geval zoveel dat het hem verdriet zou doen als de flessen gebroken waren, Coochie had de kelders heel romantisch gebruikt voor party's bij kaarslicht, met rood geblokte tafellakens en zigeunermuziek, en de inklapbare tafels en stoelen stonden er nog steeds opgestapeld, te zamen met de heterogene rommel van eeuwen die niet langer gebruikt werd, maar te kostbaar was om weg te gooien.
'Hebt u een zaklamp, agent?' vroeg ik.
Nee, die had hij niet. Ik
ging de staaflantaarn halen die ik gewoontegetrouw in de
huurauto had gelegd en toog ondanks zijn afkeurende blikken beneden
op onderzoek uit.
Hij kwam achter mij aan, eerlijk is eerlijk.
Om te beginnen waren de kelders droog, wat een opluchting was, daar ik bang was geweest dat het water uit de voorraadtank en de gebroken leidingen naar beneden zou zijn gelopen en de kelders onder water zou hebben gezet.
Geen van Malcolms flessen was gebroken. De schoorsteenmuur, die ais een stoere fundering tot beneden doorliep, had alles aan zijn buitenkant even trouw beschut als hij dat boven gedaan had.
De trieste oude rommel van afgedankte staande schemerlampen, een schommelstoel, schilderijen, een blikken trommel, een tijgervel, het hoofdeinde van een bed, een serveermeubel, dit alles kwam in het licht van de zaklantaarn even tot leven en verdween weer in de schaduw. Dezelfde oude troep, onaangeraakt.
Het enige dat men kon zeggen
was nogmaals dat zich in de kelder niets leek te bevinden dat
er niet hoorde te zijn, en dat
er niets ontbrak dat er diende te zijn. Met een
berustend schouderophalen ging ik voor de agent uit de trap op
en sloot ik de deur.
Wederom buiten keek ik in de
garage, die volkomen onbeschadigd leek, en liep eromheen naar de
moestuin. De ruiten
van de oude broeikas waren allemaal kapot en ik veronderstelde dat
Moira's monstruositeit aan de andere kant van de tuin wel
hetzelfde lot zou hebben ondergaan.
Ik was graag naar de achterste hoek van de moestuin gelopen om te zien of de goudkamer veilig was, maar ik werd afgeschrikt door het aantal belangstellende ogen dat al mijn richting uit zwenkte en vooral door die van Arthur Bellbrook.
De muur zelf zag er stevig genoeg uit. De menigte stond op grote afstand ervan, daar hij helemaal links lag terwijl zij van de velden aan de rechterkant toestroomden.
De agent stond naast mij, klaar om me waar ook heen te begeleiden.
Schouderophalend liep ik terug. Heb vertrouwen, dacht ik, en ik reed terug naar Londen.